Sneeuwwitje
Er waren eens een koning en een koningin. De koningin wilde heel graag een kindje hebben. Op een dag zat ze bij het open raam en borduurde. Het was hartje winter. Grote sneeuwvlokken vielen uit de hemel. De koningin keek het raam, dat in zwart ebbenhout gevat was. Terwijl ze borduurde en opkeek naar de sneeuw, stak ze zich in haar vinger met de naald. Er vielen drie vuurrode druppels bloed in de sneeuw. En toen ze het rood zo mooi zag afsteken in de witte sneeuw, zei ze in zichzelf: "Had ik nu maar een kindje, met een huid zo wit als sneeuw, met lippen zo rood als bloed, en haren zo zwart als dit ebbenhout." Heel gauw na die dag kreeg ze een dochtertje. En het had een huidje zo wit als sneeuw, lippen zo rood als bloed, en haren zo zwart als ebbenhout. Daarom noemde ze het kindje Sneeuwwitje. Toen het kindje geboren was, stierf de koningin.
Een jaar daarop nam de koning een andere vrouw. Het was een mooie vrouw, maar ze was trots en overmoedig en ze kon het niet verdragen dat iemand mooier was dan zij. Ze had een heel bijzondere spiegel; en als ze daarvoor ging staan en zichzelf daarin bekeek, sprak zij: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van 't hele land?" Dan antwoordde de spiegel: "De koningin is de mooiste van het land." Dan was ze tevreden, want ze wist dat de spiegel altijd de waarheid sprak.
Sneeuwwitje groeide op, en werd elke dag mooier. En toen ze zeven jaar was, was ze zo mooi als een heldere dag en nog mooier dan de koningin zelf. Toen die eens aan de spiegel vroeg: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van het hele land?" zei de spiegel: "O koningin, heel mooi bent u, maar Sneeuwwitje is duizendmaal mooier nu!" Daar schrok de koningin zo van, dat ze groen en geel werd van jaloezie. Zodra ze Sneeuwwitje weer zag, keerde zich haar hart om in haar borst, zo haatte ze haar voortaan. Jaloezie en hoogmoed groeiden als onkruid in haar hart, steeds erger, zodat ze geen rust meer had, dag of nacht. Toen riep ze de jager bij zich en zei: "Je moet dat kind naar het bos brengen. Ik wil 't niet meer zien! Je moet haar doden, en haar hart als bewijs mee terugbrengen." De jager gehoorzaamde en bracht haar weg; maar toen hij zijn mes getrokken had en Sneeuwwitjes ermee wilde doden, begon zij te huilen en sprak: "Och lieve jager, laat me toch leven! Ik zal 't bos in gaan en nooit meer thuiskomen!" En omdat ze zo mooi en lief was, kreeg de jager medelijden met haar en zei: "Loop dan maar gauw weg, arm kind!"
"De wilde dieren zullen haar toch wel verscheuren," dacht hij, en toch was het hemeen pak van zijn hart, dat hij haar niet hoefde te doden. Hij zag een jong hert rondspringen, doodde het hert en nam er het hart uit. Dat bracht hij als bewijs aan de koningin. De gemene koningin droeg de kok op om het te braden. Daarna at de koningin het op en ze was zeer tevreden met de gedachte, dat ze Sneeuwwitjes hart had opgegeten.
Intussen was het arme kind moederziel alleen in het grote bos, en ze werd bang. Ze keek om zich heen, op zoek naar hulp, want ze wist niet wat ze moest doen. Toen begon ze maar te lopen. Ze liep over scherpe stenen en door dorens. Wilde dieren liepen haar voorbij, maar ze deden haar geen kwaad. Ze bleef doorlopen, zolang haar benen haar wilden dragen. En toen werd het avond.
Opeens zag ze een klein huisje. Ze wilde naar binnen gaan om er uit te rusten. Alles in het huisje was klein, maar sierlijk en netjes. En er stond een wit gedekt tafeltje, met zeven kleine bordjes, en bij elk bordje een klein lepeltje, en zeven mesjes, en zeven vorkjes en ook zeven bekertjes. Tegen de wand stonden er zeven bedjes naast elkaar, opgemaakt met sneeuwwit beddegoed. En omdat Sneeuwwitje hongerig en dorstig was, at ze van alle zeven bordjes een beetje groente en een beetje brood en dronk uit ieder bekertje een teugje wijn, want ze wilde niet van één alles pakken. Omdat ze zo verschrikkelijk moe was, probeerde ze een bedje, maar ze paste in geen van de bedjes. Daarom ging ze overdwars over een aantal bedjes liggen en sliep in.
Toen het helemaal donker geworden was, kwamen de heren des huizes thuis. Het waren zeven dwergen. Ze hadden de hele dag in de bergen naar erts en edelstenen gehakt. Zij staken hun zeven kaarsjes aan, en omdat het nu helemaal licht in het huisje werd, zagen ze, dat er iemand was geweest, want het stond niet allemaal meer zo netjes als ze het hadden achtergelaten. De eerste zei: "Wie heeft op mijn stoeltje gezeten?" en de tweede: "Wie heeft er van mijn bordje gegeten?" En de derde: "Wie heeft er van mijn broodje gegeten?" En de vierde: "Wie heeft er van mijn groente gegeten?" En de vijfde: "Wie heeft er met mijn vorkje geprikt?" En de zesde: "Wie heeft er met mijn mesje gesneden?" En de zevende: "Wie heeft er uit mijn bekertje gedronken?" Maar toen keek de eerste om en zag dat er in zijn bed een kuiltje was, en toen zei hij: "Wie heeft er in mijn bedje gelegen?" De anderen kwamen erbij en een paar zeiden er: "In mijn bed heeft ook iemand gelegen." Maar toen zagen ze Sneeuwwitje, die lag te slapen. Ze gaven een kreet van verbazing, ze hielden hun zeven kaarsjes in de hoogte en beschenen Sneeuwwitje. "Wel lieve tijd! Wel lieve tijd!" riepen ze, "wat een lief en mooi meisje!" en ze hadden er zoveel plezier in, dat ze haar niet wakker wilden maken, maar ze lieten haar lekker doorslapen. De dwergen die geen bed meer hadden, sliepen bij een van hun vrienden, bij ieder een uur, en zo ging de nacht voorbij.
's Morgens werd Sneeuwwitje wakker, en toen ze de zeven dwergen zag, schrok ze. Maar ze waren heel vriendelijk en vroegen: "Hoe heet je?" "Ik heet Sneeuwwitje," antwoordde zij. "En hoe kwam je hier, in ons huis?" vroegen de dwergen. Toen vertelde ze, wat haar stiefmoeder haar had willen aandoen, en hoe de jager haar had vrijgelaten, en hoe ze de hele dag gelopen had, en eindelijk bij hun huisje was gekomen. De dwergen zeiden: "Wil jij onze huishouding doen, koken, bedden opmaken, de was doen, onze kleding verstellen en wil je alles netjes in orde houden? Dan kun je bij ons blijven en het zal je nergens aan ontbreken. "Ja," zei Sneeuwwitje, "heel graag!" en ze bleef bij hen. Ze hield hun huisje in orde, 's morgens gingen ze naar de bergen en zochten erts en edelstenen, 's avonds kwamen zij terug en dan moest hun eten klaar zijn. Gedurende de dag was het meisje alleen, en de dwergen waarschuwden haar en zeiden: "Pas toch op voor je stiefmoeder, het is een gemene heks! Die zal gauw weten, dat je hier bent! Laat vooral niemand binnen!"
Maar de koningin, die dacht ze Sneeuwwitjes hart had gegeten, wilde nu graag weer horen, dat ze de allermooiste van het land was. Ze ging naar de spiegel en zei: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van 't hele land?" Toen antwoordde de spiegel: "O, koningin, heel mooi bent u. Maar Sneeuwwitje, over de bergen, in het land van de zeven dwergen is duizend- en duizendmaal mooier nu!" Ze schrok. Want zij wist, dat de spiegel geen onwaarheid sprak. Ze begreep dat de jager haar dus had bedrogen, en dat Sneeuwwitje nog leefde. En daar zat zij en bedacht hoe ze Sneeuwwitje kon doden, want zolang zij niet de mooiste was van 't hele land, liet de jaloezie haar niet met rust. Toen ze eindelijk een middel bedacht had, verfde ze haar gezicht, kleedde zich als een oude koopvrouw en was helemaal onherkenbaar. Zo verkleed liep zij over de zeven bergen naar de zeven dwergen, klopte aan de deur en riep: "Te koop! Te koop! Mooie waar te koop!" Sneeuwwitje keek het venster uit en riep: "Dag mevrouw, en wat hebt u dan?" - "Goede waar! mooie waar!" antwoordde zij, riemen van allerlei kleuren," en ze haalde er één uit, die van bonte zijde gemaakt was. "Die goede vrouw kan ik wel binnenlaten," dacht Sneeuwwitje, schoof de grendel van de deur en kocht de mooie riem. "Kind," zei de oude vrouw, "wat zie jij eruit! Kom eens, dan zal ik hem je aandoen!" Sneeuwwitje dacht niet dat de vrouw kwaad in de zin had. Ze ging voor haar staan en liet zich de nieuwe gordel aandoen, maar het oude mens snoerde hem snel dicht en zo vast dat Sneeuwwitjegeen adem meer kreeg, en zij voor dood neerviel. "Nu ben je de mooiste geweest," zei ze en rende weg.
Kort daarna, tegen de avond, kwamen de zeven dwergen naar huis. Maar wat schrokken ze, toen ze de lieve Sneeuwwitje op de grond zagen liggen. Ze lag doodstil, zou ze dood zijn? Ze tilden haar op, en toen ze zagen hoe vast de gordel zat, sneden ze de riem door, meteen begon ze een beetje te ademen en langzaamaan leefde ze weer op. Toen de dwergen hoorden wat er gebeurd was, zeiden ze: "Die oude koopvrouw was natuurlijk niemand anders dan die gemene koningin! Pas nu op, en laat niemand binnen als wij er niet bij zijn!"
Maar de boze stiefmoeder ging naar huis, ging voor de spiegel staan en vroeg: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van 't hele land?" Toen antwoordde de spiegel, net als anders: "O, koningin, heel mooi bent u. Maar Sneeuwwitje over de bergen
bij de zeven dwergen is duizend- en duizendmaal mooier nu!" Toen ze dat hoorde, werd ze krijtwit, zo schrok ze. Want ze begreep dat Sneeuwwitje het had overleefd. "Maar nu," zei ze, "zal ik iets uitdenken dat je vast en zeker zal treffen," en met zwarte magie, want ze was inderdaad een heks, maakte ze een giftige kam. Daarna verkleedde ze zich weer en nam de gedaante aan van een ander en heel oud vrouwtje. Toen liep ze weer over de zeven bergen naar de zeven dwergen, klopte daar aan de deur en riep: "Wat moois te koop! Wat moois te koop!" Sneeuwwitje keek naar buiten en zei: "Gaat u maar door, ik mag niemand binnenlaten." - "Je zult toch wel mogen kijken?" zei het oude vrouwtje en ze trok de vergiftigde kam uit de mand en hield die in de hoogte. Die vond Sneeuwwitje zo mooi, dat ze zich toch liet verleiden en de deur opendeed. Sneeuwwitje kocht de kam, en de oude vrouw zei: "Laat me je nu eens goed kammen." Het arme Sneeuwwitje dacht nergens aan en liet de oude vrouw haar gang gaan, maar nauwelijks had ze de kam in haar haar gestoken, of het gif deed zijn werk en het meisje viel bewusteloos neer. "Jij toppunt van schoonheid!" zei de gemene heks, "nu is het met je gedaan," en ze ging snel weer weg. Gelukkig was het weldra avond, zodat de zeven dwergen thuiskwamen. Ze zagen Sneeuwwitje voor dood op de grond liggen, en meteen dachten ze dat het de boze stiefmoeder wel was geweest; ze zochten, en vonden de giftige kam, en zodra ze die uit haar haar hadden getrokken, kwam Sneeuwwitje weer tot zichzelf en ze vertelde wat er gebeurd was. Nog eens waarschuwden ze haar, om toch vooral op haar hoede te zijn en niemand binnen te laten.
De koningin echter ging thuis voor haar spiegel staan en sprak: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van het hele land?" En toen antwoordde de spiegel, net als altijd: "O, koningin, heel mooi bent u. Maar Sneeuwwitje over de bergen bij de zeven dwergen is duizend- en duizendmaal mooier nu!" Toen ze de spiegel zo hoorde spreken, beefde ze van boosheid. "Sneeuwwitje zal sterven en moét sterven," zei ze, "al zou het mijn eigen leven kosten!" Ze ging in een heel verborgen, eenzaam gelegen vertrek, waar nooit iemand kwam, en daar maakte ze een giftige, giftige appel. Van buiten was hij prachtig, geelwit met rode wangen. Wie ernaar keek, kreeg er trek in. Maar wie er een klein stukje van zou eten - die moest sterven. De appel was klaar. Nu verfde ze haar gezicht, en kleedde zich als een boerenvrouw; en zo ging ze, over de zeven bergen naar de zeven dwergen. Ze klopte aan. Sneeuwwitje stak haar hoofd uit het raam. "Ik mag niemand binnenlaten," zei ze, "de zeven dwergen hebben het verboden!" - "Dat is mij best," zei de boerin, "m'n appels raak ik toch wel kwijt. Wacht, ik zal er je ééntje geven." - "Neen," zei Sneeuwwitje, "dank u, ik mag niets aannemen." - "Ben je bang voor vergif?" vroeg de boerin, "want zie je, dan snijd ik hem in tweeën, jij de ene helft en ik de andere, jij de rode wangen, ik de gele." Maar die appel was zo kunstig gemaakt, dat alleen de kant van de rode wangen vergiftigd was. Sneeuwwitje rook eens aan de appel, en toen ze zag, dat de boerin ze at, kon ze hem niet langer weerstaan, strekte haar hand uit, en nam de giftige helft. Nauwelijks had ze een hap genomen of ze viel dood neer. Toen beschouwde de koningin haar met een gruwelijke blik, lachte luid en zei: "Wit als sneeuw, rood als bloed, zwart als ebbenhout! Nu zullen de dwergen je niet meer kunnen bijbrengen." En toen ze, thuis gekomen, de spiegel vroeg: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de mooiste van 't hele land?" toen antwoordde de spiegel weer: "De koningin is de mooiste van 't land!" en nu had haar jaloerse hart rust; voor zover een jaloers hart rust hebben kan.
Toen de dwergen 's avonds naar huis kwamen, vonden ze Sneeuwwitje op de grond liggen. Geen adem kwam meer uit haar mond. Ze was dood. Ze tilden haar op, zochten of ze iets vergiftigs vonden, ze maakten alle banden los, ze kamden haar haar, ze wasten haar met water en wijn, maar dat alles hielp niets. Ze was dood, en ze bleef dood. Ze legden haar op een baar, ze zetten zich alle zeven er omheen, en beweenden haar, en weenden drie dagen lang. Toen wilden ze haar begraven, maar ze zag er nog zo fris uit als een levend mens, en ze had nog zulke rode wangen. Zij spraken: "Zo kan het niet in de zwarte aarde." Daarom lieten ze een glazen kist maken, waar men van alle kanten in kon kijken, ze legden haar daarin, schreven haar naam met gouden letters erop; en ook dat ze de dochter van een koning was. Dan droegen ze de kist naar buiten, naar een berg, en één van hen bleef er altijd bij om de wacht te houden. Dieren kwamen om Sneeuwwitje de laatste eer te bewijzen; eerst een uil; dan een raaf; tenslotte een duifje. Zo lag Sneeuwwitje lange, lange tijd in de kist en ze veranderde niet, maar het leek of ze sliep; want ze was nog altijd wit als sneeuw, rood als bloed, en haar haar zwart als ebbenhout.
Nu gebeurde het eens, dat een prins in het bos kwam en naar 't dwergenhuis ging om daar te overnachten. Hij zag op de berg de kist staan met het mooie Sneeuwwitje en hij las ook wat er in gouden letters op geschreven stond. En hij zei tegen de dwergen: "Laat mij die kist nemen, ik wil er voor geven, wat jullie er voor willen hebben." Maar de dwergen zeiden: "We verkopen het niet, voor alle goud in de wereld niet!" Toen sprak hij: "Geef hem dan aan mij. Want ik kan niet meer leven zonder Sneeuwwitje te zien, ik wil haar eren en hoog achten als het liefste wat ik heb." Nu hij zo sprak, kregen de dwergen medelijden met hem en ze gaven hem de kist ten geschenke. De prins liet de kist nu door zijn dienaren op hun schouders wegdragen. En toen gebeurde het, dat zij struikelden over een boomstronk, en door de schok schoot het giftige stuk appel dat Sneeuwwitje had afgebeten, uit haar keel. Het duurde niet lang, of ze opende de ogen, ze tilde het deksel van de kist, ging rechtop zitten en was weer helemaal levend. "Waar ben ik?" riep ze. De prins zei vol vreugde: "Bij mij ben je," en hij vertelde, wat er gebeurd was en zei: "Ik heb je lief, meer dan alles op de wereld, kom mee naar 't slot van mijn vader, dan zul je mijn vrouw worden." Sneeuwwitje stemde toe en ging mee, en hun bruiloft werd met grote pracht en heerlijkheid gevierd. Voor het feest was echter ook de stiefmoeder uitgenodigd. Toen ze zich voor het feest gekleed had, trad ze in prachtgewaad voor de spiegel en zei: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de mooiste van 't hele land?" De spiegel antwoordde: "O koningin, heel mooi bent u,
Maar de jonge koningin is veel mooier nu!" Toen schreeuwde de boze vrouw een gruwelijke verwensing uit, en ze werd bang, zo bang, dat ze geen raad wist. Eerst wilde ze in 't geheel niet op de bruiloft komen. Toch liet het haar geen rust: ze moest weg, ze moest de jonge koningin zien. En toen ze de feestzaal intrad, zag ze de jonge koningin - en ze herkende Sneeuwwitje, en van angst en schrik stond ze stil en kon zich niet bewegen. Maar er waren al ijzeren pantoffels op een kolenvuur gezet en die werden met tangen binnengedragen. Ze moest in de roodgloeiende schoenen gaan staan en zolang dansen, tot ze dood ter aarde viel. Sneeuwwitje hoefde nu geen angst meer te hebben voor de boze stiefmoeder. Zij en haar prins leefden nog lang en gelukkig.
Er waren eens een koning en een koningin. De koningin wilde heel graag een kindje hebben. Op een dag zat ze bij het open raam en borduurde. Het was hartje winter. Grote sneeuwvlokken vielen uit de hemel. De koningin keek het raam, dat in zwart ebbenhout gevat was. Terwijl ze borduurde en opkeek naar de sneeuw, stak ze zich in haar vinger met de naald. Er vielen drie vuurrode druppels bloed in de sneeuw. En toen ze het rood zo mooi zag afsteken in de witte sneeuw, zei ze in zichzelf: "Had ik nu maar een kindje, met een huid zo wit als sneeuw, met lippen zo rood als bloed, en haren zo zwart als dit ebbenhout." Heel gauw na die dag kreeg ze een dochtertje. En het had een huidje zo wit als sneeuw, lippen zo rood als bloed, en haren zo zwart als ebbenhout. Daarom noemde ze het kindje Sneeuwwitje. Toen het kindje geboren was, stierf de koningin.
Een jaar daarop nam de koning een andere vrouw. Het was een mooie vrouw, maar ze was trots en overmoedig en ze kon het niet verdragen dat iemand mooier was dan zij. Ze had een heel bijzondere spiegel; en als ze daarvoor ging staan en zichzelf daarin bekeek, sprak zij: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van 't hele land?" Dan antwoordde de spiegel: "De koningin is de mooiste van het land." Dan was ze tevreden, want ze wist dat de spiegel altijd de waarheid sprak.
Sneeuwwitje groeide op, en werd elke dag mooier. En toen ze zeven jaar was, was ze zo mooi als een heldere dag en nog mooier dan de koningin zelf. Toen die eens aan de spiegel vroeg: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van het hele land?" zei de spiegel: "O koningin, heel mooi bent u, maar Sneeuwwitje is duizendmaal mooier nu!" Daar schrok de koningin zo van, dat ze groen en geel werd van jaloezie. Zodra ze Sneeuwwitje weer zag, keerde zich haar hart om in haar borst, zo haatte ze haar voortaan. Jaloezie en hoogmoed groeiden als onkruid in haar hart, steeds erger, zodat ze geen rust meer had, dag of nacht. Toen riep ze de jager bij zich en zei: "Je moet dat kind naar het bos brengen. Ik wil 't niet meer zien! Je moet haar doden, en haar hart als bewijs mee terugbrengen." De jager gehoorzaamde en bracht haar weg; maar toen hij zijn mes getrokken had en Sneeuwwitjes ermee wilde doden, begon zij te huilen en sprak: "Och lieve jager, laat me toch leven! Ik zal 't bos in gaan en nooit meer thuiskomen!" En omdat ze zo mooi en lief was, kreeg de jager medelijden met haar en zei: "Loop dan maar gauw weg, arm kind!"
"De wilde dieren zullen haar toch wel verscheuren," dacht hij, en toch was het hemeen pak van zijn hart, dat hij haar niet hoefde te doden. Hij zag een jong hert rondspringen, doodde het hert en nam er het hart uit. Dat bracht hij als bewijs aan de koningin. De gemene koningin droeg de kok op om het te braden. Daarna at de koningin het op en ze was zeer tevreden met de gedachte, dat ze Sneeuwwitjes hart had opgegeten.
Intussen was het arme kind moederziel alleen in het grote bos, en ze werd bang. Ze keek om zich heen, op zoek naar hulp, want ze wist niet wat ze moest doen. Toen begon ze maar te lopen. Ze liep over scherpe stenen en door dorens. Wilde dieren liepen haar voorbij, maar ze deden haar geen kwaad. Ze bleef doorlopen, zolang haar benen haar wilden dragen. En toen werd het avond.
Opeens zag ze een klein huisje. Ze wilde naar binnen gaan om er uit te rusten. Alles in het huisje was klein, maar sierlijk en netjes. En er stond een wit gedekt tafeltje, met zeven kleine bordjes, en bij elk bordje een klein lepeltje, en zeven mesjes, en zeven vorkjes en ook zeven bekertjes. Tegen de wand stonden er zeven bedjes naast elkaar, opgemaakt met sneeuwwit beddegoed. En omdat Sneeuwwitje hongerig en dorstig was, at ze van alle zeven bordjes een beetje groente en een beetje brood en dronk uit ieder bekertje een teugje wijn, want ze wilde niet van één alles pakken. Omdat ze zo verschrikkelijk moe was, probeerde ze een bedje, maar ze paste in geen van de bedjes. Daarom ging ze overdwars over een aantal bedjes liggen en sliep in.
Toen het helemaal donker geworden was, kwamen de heren des huizes thuis. Het waren zeven dwergen. Ze hadden de hele dag in de bergen naar erts en edelstenen gehakt. Zij staken hun zeven kaarsjes aan, en omdat het nu helemaal licht in het huisje werd, zagen ze, dat er iemand was geweest, want het stond niet allemaal meer zo netjes als ze het hadden achtergelaten. De eerste zei: "Wie heeft op mijn stoeltje gezeten?" en de tweede: "Wie heeft er van mijn bordje gegeten?" En de derde: "Wie heeft er van mijn broodje gegeten?" En de vierde: "Wie heeft er van mijn groente gegeten?" En de vijfde: "Wie heeft er met mijn vorkje geprikt?" En de zesde: "Wie heeft er met mijn mesje gesneden?" En de zevende: "Wie heeft er uit mijn bekertje gedronken?" Maar toen keek de eerste om en zag dat er in zijn bed een kuiltje was, en toen zei hij: "Wie heeft er in mijn bedje gelegen?" De anderen kwamen erbij en een paar zeiden er: "In mijn bed heeft ook iemand gelegen." Maar toen zagen ze Sneeuwwitje, die lag te slapen. Ze gaven een kreet van verbazing, ze hielden hun zeven kaarsjes in de hoogte en beschenen Sneeuwwitje. "Wel lieve tijd! Wel lieve tijd!" riepen ze, "wat een lief en mooi meisje!" en ze hadden er zoveel plezier in, dat ze haar niet wakker wilden maken, maar ze lieten haar lekker doorslapen. De dwergen die geen bed meer hadden, sliepen bij een van hun vrienden, bij ieder een uur, en zo ging de nacht voorbij.
's Morgens werd Sneeuwwitje wakker, en toen ze de zeven dwergen zag, schrok ze. Maar ze waren heel vriendelijk en vroegen: "Hoe heet je?" "Ik heet Sneeuwwitje," antwoordde zij. "En hoe kwam je hier, in ons huis?" vroegen de dwergen. Toen vertelde ze, wat haar stiefmoeder haar had willen aandoen, en hoe de jager haar had vrijgelaten, en hoe ze de hele dag gelopen had, en eindelijk bij hun huisje was gekomen. De dwergen zeiden: "Wil jij onze huishouding doen, koken, bedden opmaken, de was doen, onze kleding verstellen en wil je alles netjes in orde houden? Dan kun je bij ons blijven en het zal je nergens aan ontbreken. "Ja," zei Sneeuwwitje, "heel graag!" en ze bleef bij hen. Ze hield hun huisje in orde, 's morgens gingen ze naar de bergen en zochten erts en edelstenen, 's avonds kwamen zij terug en dan moest hun eten klaar zijn. Gedurende de dag was het meisje alleen, en de dwergen waarschuwden haar en zeiden: "Pas toch op voor je stiefmoeder, het is een gemene heks! Die zal gauw weten, dat je hier bent! Laat vooral niemand binnen!"
Maar de koningin, die dacht ze Sneeuwwitjes hart had gegeten, wilde nu graag weer horen, dat ze de allermooiste van het land was. Ze ging naar de spiegel en zei: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van 't hele land?" Toen antwoordde de spiegel: "O, koningin, heel mooi bent u. Maar Sneeuwwitje, over de bergen, in het land van de zeven dwergen is duizend- en duizendmaal mooier nu!" Ze schrok. Want zij wist, dat de spiegel geen onwaarheid sprak. Ze begreep dat de jager haar dus had bedrogen, en dat Sneeuwwitje nog leefde. En daar zat zij en bedacht hoe ze Sneeuwwitje kon doden, want zolang zij niet de mooiste was van 't hele land, liet de jaloezie haar niet met rust. Toen ze eindelijk een middel bedacht had, verfde ze haar gezicht, kleedde zich als een oude koopvrouw en was helemaal onherkenbaar. Zo verkleed liep zij over de zeven bergen naar de zeven dwergen, klopte aan de deur en riep: "Te koop! Te koop! Mooie waar te koop!" Sneeuwwitje keek het venster uit en riep: "Dag mevrouw, en wat hebt u dan?" - "Goede waar! mooie waar!" antwoordde zij, riemen van allerlei kleuren," en ze haalde er één uit, die van bonte zijde gemaakt was. "Die goede vrouw kan ik wel binnenlaten," dacht Sneeuwwitje, schoof de grendel van de deur en kocht de mooie riem. "Kind," zei de oude vrouw, "wat zie jij eruit! Kom eens, dan zal ik hem je aandoen!" Sneeuwwitje dacht niet dat de vrouw kwaad in de zin had. Ze ging voor haar staan en liet zich de nieuwe gordel aandoen, maar het oude mens snoerde hem snel dicht en zo vast dat Sneeuwwitjegeen adem meer kreeg, en zij voor dood neerviel. "Nu ben je de mooiste geweest," zei ze en rende weg.
Kort daarna, tegen de avond, kwamen de zeven dwergen naar huis. Maar wat schrokken ze, toen ze de lieve Sneeuwwitje op de grond zagen liggen. Ze lag doodstil, zou ze dood zijn? Ze tilden haar op, en toen ze zagen hoe vast de gordel zat, sneden ze de riem door, meteen begon ze een beetje te ademen en langzaamaan leefde ze weer op. Toen de dwergen hoorden wat er gebeurd was, zeiden ze: "Die oude koopvrouw was natuurlijk niemand anders dan die gemene koningin! Pas nu op, en laat niemand binnen als wij er niet bij zijn!"
Maar de boze stiefmoeder ging naar huis, ging voor de spiegel staan en vroeg: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van 't hele land?" Toen antwoordde de spiegel, net als anders: "O, koningin, heel mooi bent u. Maar Sneeuwwitje over de bergen
bij de zeven dwergen is duizend- en duizendmaal mooier nu!" Toen ze dat hoorde, werd ze krijtwit, zo schrok ze. Want ze begreep dat Sneeuwwitje het had overleefd. "Maar nu," zei ze, "zal ik iets uitdenken dat je vast en zeker zal treffen," en met zwarte magie, want ze was inderdaad een heks, maakte ze een giftige kam. Daarna verkleedde ze zich weer en nam de gedaante aan van een ander en heel oud vrouwtje. Toen liep ze weer over de zeven bergen naar de zeven dwergen, klopte daar aan de deur en riep: "Wat moois te koop! Wat moois te koop!" Sneeuwwitje keek naar buiten en zei: "Gaat u maar door, ik mag niemand binnenlaten." - "Je zult toch wel mogen kijken?" zei het oude vrouwtje en ze trok de vergiftigde kam uit de mand en hield die in de hoogte. Die vond Sneeuwwitje zo mooi, dat ze zich toch liet verleiden en de deur opendeed. Sneeuwwitje kocht de kam, en de oude vrouw zei: "Laat me je nu eens goed kammen." Het arme Sneeuwwitje dacht nergens aan en liet de oude vrouw haar gang gaan, maar nauwelijks had ze de kam in haar haar gestoken, of het gif deed zijn werk en het meisje viel bewusteloos neer. "Jij toppunt van schoonheid!" zei de gemene heks, "nu is het met je gedaan," en ze ging snel weer weg. Gelukkig was het weldra avond, zodat de zeven dwergen thuiskwamen. Ze zagen Sneeuwwitje voor dood op de grond liggen, en meteen dachten ze dat het de boze stiefmoeder wel was geweest; ze zochten, en vonden de giftige kam, en zodra ze die uit haar haar hadden getrokken, kwam Sneeuwwitje weer tot zichzelf en ze vertelde wat er gebeurd was. Nog eens waarschuwden ze haar, om toch vooral op haar hoede te zijn en niemand binnen te laten.
De koningin echter ging thuis voor haar spiegel staan en sprak: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van het hele land?" En toen antwoordde de spiegel, net als altijd: "O, koningin, heel mooi bent u. Maar Sneeuwwitje over de bergen bij de zeven dwergen is duizend- en duizendmaal mooier nu!" Toen ze de spiegel zo hoorde spreken, beefde ze van boosheid. "Sneeuwwitje zal sterven en moét sterven," zei ze, "al zou het mijn eigen leven kosten!" Ze ging in een heel verborgen, eenzaam gelegen vertrek, waar nooit iemand kwam, en daar maakte ze een giftige, giftige appel. Van buiten was hij prachtig, geelwit met rode wangen. Wie ernaar keek, kreeg er trek in. Maar wie er een klein stukje van zou eten - die moest sterven. De appel was klaar. Nu verfde ze haar gezicht, en kleedde zich als een boerenvrouw; en zo ging ze, over de zeven bergen naar de zeven dwergen. Ze klopte aan. Sneeuwwitje stak haar hoofd uit het raam. "Ik mag niemand binnenlaten," zei ze, "de zeven dwergen hebben het verboden!" - "Dat is mij best," zei de boerin, "m'n appels raak ik toch wel kwijt. Wacht, ik zal er je ééntje geven." - "Neen," zei Sneeuwwitje, "dank u, ik mag niets aannemen." - "Ben je bang voor vergif?" vroeg de boerin, "want zie je, dan snijd ik hem in tweeën, jij de ene helft en ik de andere, jij de rode wangen, ik de gele." Maar die appel was zo kunstig gemaakt, dat alleen de kant van de rode wangen vergiftigd was. Sneeuwwitje rook eens aan de appel, en toen ze zag, dat de boerin ze at, kon ze hem niet langer weerstaan, strekte haar hand uit, en nam de giftige helft. Nauwelijks had ze een hap genomen of ze viel dood neer. Toen beschouwde de koningin haar met een gruwelijke blik, lachte luid en zei: "Wit als sneeuw, rood als bloed, zwart als ebbenhout! Nu zullen de dwergen je niet meer kunnen bijbrengen." En toen ze, thuis gekomen, de spiegel vroeg: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de mooiste van 't hele land?" toen antwoordde de spiegel weer: "De koningin is de mooiste van 't land!" en nu had haar jaloerse hart rust; voor zover een jaloers hart rust hebben kan.
Toen de dwergen 's avonds naar huis kwamen, vonden ze Sneeuwwitje op de grond liggen. Geen adem kwam meer uit haar mond. Ze was dood. Ze tilden haar op, zochten of ze iets vergiftigs vonden, ze maakten alle banden los, ze kamden haar haar, ze wasten haar met water en wijn, maar dat alles hielp niets. Ze was dood, en ze bleef dood. Ze legden haar op een baar, ze zetten zich alle zeven er omheen, en beweenden haar, en weenden drie dagen lang. Toen wilden ze haar begraven, maar ze zag er nog zo fris uit als een levend mens, en ze had nog zulke rode wangen. Zij spraken: "Zo kan het niet in de zwarte aarde." Daarom lieten ze een glazen kist maken, waar men van alle kanten in kon kijken, ze legden haar daarin, schreven haar naam met gouden letters erop; en ook dat ze de dochter van een koning was. Dan droegen ze de kist naar buiten, naar een berg, en één van hen bleef er altijd bij om de wacht te houden. Dieren kwamen om Sneeuwwitje de laatste eer te bewijzen; eerst een uil; dan een raaf; tenslotte een duifje. Zo lag Sneeuwwitje lange, lange tijd in de kist en ze veranderde niet, maar het leek of ze sliep; want ze was nog altijd wit als sneeuw, rood als bloed, en haar haar zwart als ebbenhout.
Nu gebeurde het eens, dat een prins in het bos kwam en naar 't dwergenhuis ging om daar te overnachten. Hij zag op de berg de kist staan met het mooie Sneeuwwitje en hij las ook wat er in gouden letters op geschreven stond. En hij zei tegen de dwergen: "Laat mij die kist nemen, ik wil er voor geven, wat jullie er voor willen hebben." Maar de dwergen zeiden: "We verkopen het niet, voor alle goud in de wereld niet!" Toen sprak hij: "Geef hem dan aan mij. Want ik kan niet meer leven zonder Sneeuwwitje te zien, ik wil haar eren en hoog achten als het liefste wat ik heb." Nu hij zo sprak, kregen de dwergen medelijden met hem en ze gaven hem de kist ten geschenke. De prins liet de kist nu door zijn dienaren op hun schouders wegdragen. En toen gebeurde het, dat zij struikelden over een boomstronk, en door de schok schoot het giftige stuk appel dat Sneeuwwitje had afgebeten, uit haar keel. Het duurde niet lang, of ze opende de ogen, ze tilde het deksel van de kist, ging rechtop zitten en was weer helemaal levend. "Waar ben ik?" riep ze. De prins zei vol vreugde: "Bij mij ben je," en hij vertelde, wat er gebeurd was en zei: "Ik heb je lief, meer dan alles op de wereld, kom mee naar 't slot van mijn vader, dan zul je mijn vrouw worden." Sneeuwwitje stemde toe en ging mee, en hun bruiloft werd met grote pracht en heerlijkheid gevierd. Voor het feest was echter ook de stiefmoeder uitgenodigd. Toen ze zich voor het feest gekleed had, trad ze in prachtgewaad voor de spiegel en zei: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,
Wie is de mooiste van 't hele land?" De spiegel antwoordde: "O koningin, heel mooi bent u,
Maar de jonge koningin is veel mooier nu!" Toen schreeuwde de boze vrouw een gruwelijke verwensing uit, en ze werd bang, zo bang, dat ze geen raad wist. Eerst wilde ze in 't geheel niet op de bruiloft komen. Toch liet het haar geen rust: ze moest weg, ze moest de jonge koningin zien. En toen ze de feestzaal intrad, zag ze de jonge koningin - en ze herkende Sneeuwwitje, en van angst en schrik stond ze stil en kon zich niet bewegen. Maar er waren al ijzeren pantoffels op een kolenvuur gezet en die werden met tangen binnengedragen. Ze moest in de roodgloeiende schoenen gaan staan en zolang dansen, tot ze dood ter aarde viel. Sneeuwwitje hoefde nu geen angst meer te hebben voor de boze stiefmoeder. Zij en haar prins leefden nog lang en gelukkig.